- L'article 31, alinéa 2, de la loi du 12 avril 1965, interprété comme n'ayant pas pour conséquence, lorsque le demandeur introduit la demande au fond et la demande en validation de la cession de rémunération devant le juge de paix par un même acte en raison de la connexité, de priver le défendeur de la possibilité d'interjeter appel contre la décision rendue sur le fond, est-il conforme aux articles 10 et 11 de la Constitution au regard du principe inscrit à l'article 616 du Code judiciaire ?
- Is artikel 31, tweede lid, van de wet van 12 april 1965, zo geïnterpreteerd dat het niet tot gevolg heeft dat, wanneer de eiser de vordering ten gronde en de vordering tot bekrachtiging van de loonoverdracht, om reden van de samenhang bij eenzelfde akte instelt voor de vrederechter, de verweerder de mogelijkheid wordt ontzegd om hoger beroep in te stellen tegen de ten gronde gewezen beslissing, in overeenstemming met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet ten aanzien van het beginsel vervat in artikel 616 van het Gerechtelijk Wetboek ?