L'hypothèse de l'origine bovine suppose deux conditions: a) cette forme épidémique doit avoir eu une forte propagation géographique, être entretenue d'une manière naturelle ou d'une manière autre que via les aliments, avec une très faible incidence de symptômes cliniques; b) à partir de cette forme avirulente, une forme plus virulente aurait alors été sélectionnée par le biais du recyclage des aliments.
De «runderoorsprong»-hypothese veronderstelt twee voorwaarden: a) deze epidemische vorm moet geografisch sterk verspreid zijn, onderhouden worden op een natuurlijke wijze of op een andere manier dan via voeder, met een zeer lage incidentie van klinische verschijnselen; b) uit deze «avirulente» vorm zou dan via voederrecyclage een meer virulente vorm zijn geselecteerd.