L'article 2 du projet de loi interdit la provocation en s'inspirant de la jurisprudence de la Cour de cassation et de la Cour européenne des droits de l'homme selon laquelle « la provocation à commettre une infraction consistant soit à faire naître la résolution criminelle, soit à renforcer celle-ci chez celui qui exécutera l'infraction » n'est pas admissible comme preuve loyale d'une infraction, dans le cadre d'un procès équitable (Cass., 7 février 1979, RDP, 1979, p. 392; CEDH, affaire Texeira de Castro c. Portugal, 9 juin 1998; H.D. Bosly et D. Vandermeersch, Droit de la procédure pénale, La Charte, 3 ed., 2003, p. 35).
Artikel 2 van het w
etsontwerp verbiedt provocatie op grond van de rechtspraak van het Hof van Cassatie en het Europees Hof voor de rechten van de mens, die oordeelt dat provocatie om een misdrijf te plegen wanneer het voornemen tot het plegen van een misdrijf veroorzaakt wordt, ofwel wanneer dit voornemen versterkt wordt bij degene die het misdrijf zal uitvoeren, niet toelaatbaar is als rechtvaardig bewijs van een misdrijf in het raam van een eerlijk proces (Cass., 7 februari 1979, RDP, 1979, blz. 392; EHRM, zaak Texeira de Castro vs. Portugal, 9 juni 1998; H.D. Bosly en D. Vandermeersch, Droit de la procédure pénale, La Charte, 3 ed.,
...[+++] 2003, blz. 35).