Art. 6. Les plants de pommes de terre prébase peuvent être commercialisés sous la « classe de l'Union PB » s'ils remplissent les conditions énoncées aux points 1° et 2° : 1° en ce qui concerne les plants de pommes de terre: a) le nombre de plantes non conformes à la variété et celui de plantes de variétés étrangères ne dépassent pas, au total, 0,01 % ; b) les plantes ne présentent pas de
symptômes de jambe noire ; c) le nombre de plantes présentant des symptômes de mosaïque ou des symptômes causés par le virus de l'enroulement ne dépasse pas 0,1 % ; d) dans la descendance directe, le nombre de plantes présentant des symptômes de viro
...[+++]ses ne dépasse pas 0,5 % ; 2° les tolérances applicables aux lots en ce qui concerne les impuretés, les défauts et maladie sont les suivantes : a) les plants de pommes de terre atteints de pourriture autre que le flétrissement bactérien ou la pourriture brune ne dépassent pas 0,2 % de la masse ; b) les plants de pommes de terre atteints du rhizoctone brun sur plus de 10 % de leur surface ne dépassent pas 1 % de la masse ; c) les plants de pommes de terre atteints de gale commune sur plus d'un tiers de leur surface ne dépassent pas 5 % de la masse ; d) les plants de pommes de terre atteints de gale poudreuse sur plus de 10 % de leur surface ne dépassent pas 1 % de la masse ; e) les tubercules flétris à la suite d'une déshydratation excessive ou d'une déshydratation causée par la gale argentée ne dépassent pas 0,5 % de la masse ; f) les plants de pommes de terre présentant des défauts externes, y compris des tubercules déformés ou endommagés, ne dépassent pas 3 % de la masse ; g) le volume de terre et de corps étrangers ne dépasse pas 1 % de la masse ; h) le pourcentage total de plants de pommes de terre couverts par des tolérances, telles que celles visées aux points a) à f), ne dépasse pas 6 % de la masse.Art. 6. Prebasispootgoed van aardappelen mag als « EU-klasse PB » in de handel worden gebracht als het voldoet aan de voorwaarden als bedoeld in 1° en 2° : 1° wat de pootaardappelen betreft : a) het aantal niet-rasechte planten en het aantal planten van andere rassen bedragen samen niet meer dan 0,01% ; b) de planten vertonen geen symptomen van zwartbenigheid ; c) het aantal planten met mozaïeksymptomen of met symptomen van bladrolvirus bedraagt niet meer dan 0,1% ; d) in de directe nateelt bedraagt het
aantal planten met door virussen veroorzaakte symptomen niet meer dan 0,5% ; 2° de toleranties voor de partijen met betrekking tot
...[+++]de volgende onzuiverheden, onvolkomenheden en ziekten zijn : a) het aandeel pootaardappelen met ander rot dan ring- of bruinrot bedraagt niet meer dan 0,2% massa; b) het aandeel pootaardappelen met lakschurft op meer dan 10% van hun oppervlak bedraagt niet meer dan 1 % massa ; c) het aandeel pootaardappelen met aardappelschurft op meer dan een derde van hun oppervlak bedraagt niet meer dan 5 % massa ; d) het aandeel pootaardappelen met poederschurft op meer dan 10% van hun oppervlak bedraagt niet meer dan 1 % massa ; e) het aandeel knollen die verschrompeld zijn als gevolg van overmatige uitdroging of door zilverschurft veroorzaakte uitdroging, bedraagt niet meer dan 0,5% massa ; f) het aandeel pootaardappelen met uitwendige onvolkomenheden, inclusief misvormde of beschadigde knollen, bedraagt niet meer dan 3 % massa ; g) de aanhangende grond en andere vreemde bestanddelen bedragen samen niet meer dan 1 % massa ; h) het totale aandeel pootaardappelen dat onder de toleranties als bedoeld in a) tot en met f) valt, bedraagt niet meer dan 6 % massa.