92. prend note de l'existence de sous-commissions des droits humains, associant des pays de la rive sud de la Méditerranée (Maroc, Tunisie, Liban, Jordanie, Égypte, Israël et Autorité palest
inienne), inscrites dans le cadre de la politique européenne de voisinage et invite le Conseil et la Commission à créer des sous-commissions des droits de l'homme avec tous les pays voisins; préconise à nouveau que des parlementaires soient associés à
la préparation des réunions de ces sous-commissions et informés de leurs rés
...[+++]ultats; se félicite de la consultation en amont et en aval de la société civile par la délégation de la Commission dans le pays partenaire et par les services concernés de la Commission à Bruxelles; s'interroge cependant sur l'efficacité et la cohérence de la méthode employée et, en particulier, sur les critères d'évaluation des discussions menées au sein de ces sous-commissions; estime que ces sous-commissions doivent permettre le suivi spécifique des questions de droits de l'homme inscrites dans les plans d'action, mais rappelle que les discussions en matière de droits de l'homme ne doivent en aucun cas être confinées à ces sous-commissions et souligne à cet égard l'importance de la coordination avec d'autres sous-commissions qui s'intéressent à des aspects liés aux droits de l'homme, tels que les migrations; met en avant la nécessité d'inclure ces questions dans le cadre du dialogue politique jusqu'au plus haut niveau de manière à renforcer la cohérence de la politique de l'Union en la matière et de réduire les dissonances dans les déclarations sur la situation en matière de droits de l'homme faites à la presse par les deux parties; reste convaincu que la politique européenne de voisinage, telle qu'elle est conçue et telle qu'elle s'articule (plan d'action, rapport de suivi et sous-commissions), pourrait être un véritable levier de promotion des droits humains si l'Union faisait preuve d'une réelle volonté politique de faire respecter la primauté de ...92. neemt kennis van het bestaan van mensenrechtensubcommissies, waarin de landen aan de zuidoever van de Middellandse Zee (Marokko, Tunesië, Libanon, Jordanië, Egypte, Israël en de Palestijnse Autoriteit) zitting hebben, in het kader van het Europees nabuurschapsbeleid en verzoekt de Raad en de Commissie mensenrechtensubcommissies op te richten in alle buurlanden; herhaalt zijn verzoek aan parlementariërs betrokken te zijn bij de voorbereidingen van de vergaderingen van die subcommissies en geïnformeerd te worden over de resultaten ervan; is verheugd over de raadpleging vooraf en achteraf van het maatschappelijk middenveld door de delegatie van de Commissie in het partnerland en door de betreffende diensten van de Commissie in Brussel;
...[+++]plaatst echter vraagtekens bij de doeltreffendheid en de samenhang van de gehanteerde methode en in het bijzonder bij de criteria voor de evaluatie van het binnen deze subcommissies gevoerde overleg; is van oordeel dat deze subcommissies specifiek toezicht moeten uitoefenen op in de actieplannen vermelde mensenrechtenvraagstukken, maar benadrukt dat overleg over mensenrechten absoluut niet beperkt moet blijven tot deze subcommissies en benadrukt het belang van coördinatie met andere mensenrechtengerelateerde kwesties, zoals migratie; benadrukt dat deze kwesties moeten worden meegenomen in de politieke dialoog op het hoogste niveau, om zo de samenhang van het EU-beleid op dit vlak te vergroten; blijft ervan overtuigd dat het Europees nabuurschapsbeleid zoals het is opgesteld en gestructureerd (actieplan, monitoringverslag en subcommissies) een krachtige hefboom zou kunnen zijn voor het bevorderen van de mensenrechten indien de Europese Unie een echte politieke wil zou tonen om de mensenrechten op samenhangende, systematische en overkoepelende wijze voorop te stellen; is derhalve van mening dat eerbiediging van de mensenrechten en democratische beginselen een eerste vereiste moet zijn bij het intensiveren van de betrekkingen tus ...