Art. III. 1-30.- Les lieux de travail, à l'air libre ou non, qui, par la nature du travail, comportent des zones avec un danger de chute, de glissage ou de coincement pour les travailleurs ou avec des risques de chutes d'objets, doivent être équipés, dans la mesure du possible, de dispositifs évitant que les travailleurs non autorisés puissent pénétrer dans ces zones.
Art. III. 1-30.- Arbeidsplaatsen, al dan niet in open lucht, waar door de aard van het werk zones met val- of glijgevaar of beknelling voor werknemers of risico's voor vallende voorwerpen voorkomen, zijn voor zover mogelijk, uitgerust met voorzieningen die beletten dat de werknemers deze zones zonder toestemming betreden.