La surface du terrain doit être constituée, sur un rayon minimal de 10 m autour du centre du parcours d'accélération, d'un matériau dur, tel que le béton, l'asphalte ou tout autre matériau équivalent sur le plan acoustique ; elle ne doit être recouverte ni de neige poudreuse, ni de hautes herbes, ni de particules de terre, ni de cendrée.
De bodem van het terrein moet binnen een straal van ten minste 10 m rond het middelpunt van het acceleratieparcours bestaan uit hard materiaal, zoals beton, asfalt of iedere andere materiaalsoort met gelijkwaardige geluidseigenschappen. Het oppervlak mag niet bedekt zijn met poedersneeuw, hoog gras, mulle grond of as.