L'alinéa 7 de l'article 3 vise l'hypothèse où l'établissement de crédit, la société de bourse ou l'entreprise d'assurance ne serait pas convaincu par les preuves apportées par le déclarant concernant l'exécution, selon le cas, de son obligation de dépôt ou d'investissement pendant une période de trois ans : en ce cas, le texte prévoit que la contestation sera soumise à un collège spécial présidé, selon le cas, par un représentant désigné par Febelfin ou l'UPEA, et composé, en outre, d'un membre désigné par le Ministre des Finances et d'un membre désigné par le Ministre de la Justice.
Artikel 3, zevende lid, heeft betrekking op het geval dat de kredietinstelling, de beursvennootschap of de verzekeringsonderneming niet overtuigd zou zijn door de bewijzen die de aangever heeft aangebracht van de naleving van, naargelang van het geval, zijn verplichting om gelden of geldswaardig papier gedurende drie jaar op een rekening aan te houden of gedurende drie jaar te investeren : de tekst bepaalt dat in dat geval de betwisting zal worden voorgelegd aan een bijzonder college, dat naargelang van het geval wordt voorgezeten door een ver
tegenwoordiger aangewezen door Febelfin of door de BVVO, en voorts bestaat uit een lid aangeweze
...[+++]n door de Minister van Financiën en een lid aangewezen door de Minister van Justitie.