La Cour de cassation a conclu que le moyen pris de la violation de l'article 1, alinéa 2, de l'arrêté royal précité du 30 novembre 1970, en ce que l'arrêt attaqué considère que « l'indemnité de procédure ne peut être accordée au curateur, en tant que tel, cette indemnité étant destinée à chaque partie assistée d'un avocat et ayant un intérêt distinct, et que le curateur ne satisfait pas à ces conditions » et refuse dès lors d'accorder au demandeur le droit à une indemnité de procédure pour les créanciers distincts, manque en droit (ibid. ).
Het Hof van Cassatie besloot dat het middel afgeleid uit de schending van artikel 1, tweede lid, van het voormelde koninklijk besluit van 30 november 1970, doordat het bestreden arrest oordeelt dat « de rechtsplegingsvergoeding [.] niet kan toegekend worden aan de curator als dusdanig, daar deze vergoeding bestemd is voor elke partij die door een advocaat wordt bijgestaan en een eigen belang heeft en de curator niet aan deze voorwaarden voldoet » en eiser derhalve het recht op een rechtsplegingsvergoeding voor de onderscheiden schuldeisers ontzegt, naar recht faalt (ibid. ).