Par cet arrêt, elle a jugé qu'il n'était pas contraire aux articles 10, 11, 13 et 23 de la Constitution, combinés notamment avec les articles 6 et 13 de la Convention européenne des droits de l'homme, qui garantissent entre autres le droit à un procès équitable et le droit d'accès au juge, et avec l'article 47 de la Charte des droits fondamentaux de l'Union européenne, d'imposer à l'autorité publique, partie adverse devant le Conseil d'Etat et qui succombe, le paiement d'une indemnité de procédure couvrant forfaitairement les frais et honoraires d'avocats de la partie requérante.
Bij dat arrest heeft het geoordeeld dat het niet strijdig is met de artikelen 10, 11, 13 en 23 van de Grondwet, met name in samenhang gelezen met de artikelen 6 en 13 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, die onder meer het recht op een eerlijk proces en het recht op toegang tot de rechter waarborgen, en met artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, om de overheid, tegenpartij voor de Raad van State die in het ongelijk wordt gesteld, de betaling op te leggen van een rechtsplegingsvergoeding die de kosten en erelonen van de advocaten van de verzoekende partij op forfaitaire wijze dekt.