La question préjudicielle concerne la compatibilité, avec les articles 10 et 11 de la Constitution, de l'article 1022 du Code judiciaire, lu conjointement avec les articles 1017 et 1018 du même Code, dans l'interprétation selon laquelle les dépens visés dans la disposition en cause « justifiés par l'accomplissement de certains actes matériels » ne sont recouvrables que lorsqu'ils portent sur des actes matériels posés par des avocats et pas par des délégués d'une organisation représentative de travailleurs.
De prejudiciële vraag betreft de bestaanbaarheid met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet van artikel 1022 van het Gerechtelijk Wetboek, gelezen in samenhang met de artikelen 1017 en 1018 ervan, in de interpretatie dat de in de in het geding zijnde bepaling bedoelde kosten « wegens het verrichten van bepaalde materiële akten » enkel recupereerbaar zijn wanneer zij betrekking hebben op materiële akten gesteld door een advocaat en niet door een afgevaardigde van een representatieve werknemersorganisatie.