La loi du 26 mai 2002, qui abroge la loi du 7 août 1974 instaurant le droit à un minimum de moyens d'existence (article 54) en jugeant qu'elle n'est plus adaptée aux profonds changements économiques et sociaux (Doc. parl. , Chambre, 2001-2002, DOC 50 1603/1, p. 3), est en effet présentée comme voulant charger les centres publics d'aide sociale de la mission de « rechercher une participation de chacun dans la société » (ibid.
De wet van 26 mei 2002, die de wet van 7 augustus 1974 tot instelling van het recht op een bestaansminimum opheft (ar
tikel 54) omdat zij niet meer aangepast zou zijn aan de gron
dige economische en sociale veranderingen (Parl. St. , Kamer, 2001-2002, DOC 50 1603/1, p. 3), wordt immers voorgesteld als zou zij de openbare centra voor maatschappelijk welzijn willen belasten met de taak « te zoeken naar e
en participatie van iedereen aan de maatschappij ...[+++] » (ibid. , p. 5) : « Deze maatschappelijke integratie kan langs verschillende wegen worden bereikt.