La Cour est interrogée sur la compatibilité de l'article 33 de la loi du 24 juin 2013 rel
ative aux sanctions administratives communales (ci-après : la loi du 24 juin 2013) avec les articles 10 et 11 de la Constitution, combinés ou non avec la présom
ption d'innocence, telle qu'elle est garantie par l'article 6.2 de la Convention européenne des droits de l'homme, en ce qu'il prévoirait qu'« en cas d'absence du conducteur », l'amende administrative pouvant être infligée pour certaines infractions de roulage est toujours mise à charge du
...[+++]titulaire de la plaque d'immatriculation du véhicule impliqué dans l'infraction concernée et créerait ainsi une présomption irréfragable de culpabilité, et en ce qu'il dérogerait aux règles contenues dans les articles 67bis et 67ter des lois relatives à la police de la circulation routière, coordonnées par l'arrêté royal du 16 mars 1968 (ci-après : la loi relative à la police de la circulation routière).Het Hof wordt ondervraagd over de bestaanbaarheid met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met het vermoeden van onschuld zoals gewaarborgd bij artikel 6.2 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, van artikel 33 van de wet van 24 juni 2013 betreffen
de de gemeentelijke administratieve sancties (hierna : de wet van 24 juni 2013) in zoverre daarin zou worden voorzien dat de administratieve geldboete die kan worden opgelegd wegens welbepaalde verkeersinbreuken, « bij afwezigheid van
de bestuurder », te allen tijde ten ...[+++] laste wordt gelegd van de houder van de kentekenplaat van het voertuig waarmee een verkeersovertreding werd begaan en aldus een onweerlegbaar vermoeden van schuld zou worden ingevoerd en in zoverre daarbij zou worden afgeweken van de regeling vervat in de artikelen 67bis en 67ter van de wetten betreffende de politie over het wegverkeer, gecoördineerd bij het koninklijk besluit van 16 maart 1968 (hierna : de Wegverkeerswet).