1. Les articles 131, §§1 et 2, et 235bis, § 6, du Code d'instruction criminelle, insérés par la loi du 12 mars 1998, disposent que les juridictions d'instruction prononcent, s'il y a lieu, la nullité de l'acte et de tout ou partie de la procédure subséquente lorsqu'elles constatent une irrégularité, une omission ou une cause de nullité affectant un acte d'instruction ou l'obtention de la preuve.
1. De artikelen 131, §§ 1 en 2, en 235bis, § 6, van het Wetboek van strafvordering, ingevoegd door de wet van 12 maart 1998, bepalen dat de onderzoeksgerechten, als daartoe grond bestaat, de nietigheid uitspreken van de handeling en van een deel of het geheel van de erop volgende rechtspleging, wanneer zij een onregelmatigheid, verzuim of nietigheid vaststellen die een invloed heeft op een handeling van het onderzoek of de bewijsverkrijging.