7° Si une alarme, provenant d'un signal d'alarme de l'espace protégé, a été déclenchée, la personne, visée à l'article 3, § 1, ne peut octroyer l'accès qu'après qu'elle ait constaté que cette alarme n'était pas due, en cas d'alarme anti-effraction, à une effraction ou à une tentative d'effraction ou, en cas d'alarme personnelle, à une situation de danger dans laquelle se trouve une personne.
7° Indien er zich een alarm, afkomstig van een alarmsignaal uit de beveiligde ruimte, heeft voorgedaan, mag de persoon, bedoeld in artikel 3, § 1, slechts toegang verlenen, nadat hij heeft vastgesteld dat dit alarm niet te wijten is, in het geval van een inbraakalarm, aan een inbraak of een poging daartoe of in het geval van een persoonsalarm, aan een gevaarsituatie waarin een persoon verkeert.