La Cour constitutionnelle a ainsi considéré que, interprété comme ne permettant pas, pour le calcul des comptes de reprises et de récompenses, de tenir compte de la plus-value d'un bien propre que possédait un des deux époux avant le mariage et qui a généré une charge financière supportée par la communauté, l'article 1435 du Code civil viole les articles 10 et 11 de la Constitution.
Het Grondwettelijk Hof heeft dus geoordeeld dat artikel 1435 van het Burgerlijk Wetboek, geïnterpreteerd in de zin dat het voor de berekening van de rekeningen van terugnemingen en vergoedingen niet toelaat rekening te houden met de waardevermeerdering van een eigen goed dat één van beide echtgenoten vóór het huwelijk bezat en dat een financiële last heeft doen ontstaan voor de gemeenschap, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet schendt.