1. Confrontée à deux dossiers (1) pendants à l'instruction lors de l'entrée en vigueur de la loi du 5 août 2003 relative aux violations graves du droit international humanitaire, la Cour de cassation a notamment constaté qu'ils portaient sur des faits commis hors du territoire du Royaume, qu'à la date d'entrée en vigueur de cette loi, aucun auteur présumé n'avait sa résidence principale en Belgique et qu'il n'y avait pas de plaignant de nationalité belge au moment de l'engagement de l'action publique.
1. Bij het kennisnemen van twee dossiers (1) waarover een gerechtelijk onderzoek aan de gang was op het ogenblik van de inwerkingtreding van de wet van 5 augustus 2003 betreffende ernstige schendingen van het internationaal humanitair recht, heeft het Hof van Cassatie onder meer vastgesteld dat zij feiten betroffen die buiten het Belgisch grondgebied gepleegd werden, dat bij de inwerkingtreding van deze wet de hoofdverblijfplaats van geen enkele van de vermoedelijke daders zich in België bevond, en dat geen enkele klager op het ogenblik van het instellen van de strafvordering de Belgische nationaliteit bezat.