La figure de la « parentalité sociale » semble, par ailleurs, aller dans le sens préconisé par la Cour constitutionelle dans son arrêt du 8 octobre 2003, lequel a conclu, concernant un enfant élevé par un couple de lesbiennes dont l'une était la mère de l'enfant né suite à une procréation médicalement assistée avec donneur anonyme, « qu'il appartenait au législateur de préciser sous quelle forme, à quelles conditions et selon quelle procédure l'autorité parentale pourrait, dans l'intérêt de l'enfant, être étendue à d'autres personnes qui n'ont pas un lien de filiation avec lui (...) ».
Voorts lijkt de rechtsfiguur van het « zorgouderschap » in de lijn te liggen van wat het Grondwettelijk Hof voorstond in zijn arrest van 8 oktober 2003. Daarin heeft het Hof met betrekking tot een kind dat werd opgevoed door een lesbisch paar waarbij de ene partner de moeder van dat kind was ingevolge inseminatie met sperma van een anonieme donor, het
volgende geconcludeerd : « (...) het staat aan de wetgever om te preciseren in welke vorm, onder welke voorwaarden en volgens welke procedure het ouderlijk gezag, in het belang van het kind, zou kunnen worden uitgebreid tot andere personen die geen afstammingsband met het kind hebben (...)»
...[+++].