La question manquant de clarté, la Cour a estimé que celle-ci avait « trait à l'hypothèse où un enfant n'a qu'un seul parent à l'égard duquel la filiation est établie mais a vécu de manière durable au sein du ménage formé par ce parent et par un tiers qui assument tous deux la charge de l'entretien de l'enfant » (26) et a fait valoir à cet égard que l'autorité parentale est un instrument qui vise à protéger et à socialiser l'enfant et qui doit être confié à des personnes aptes à assumer cette responsabilité, indépendamment de l'existence ou non d'un lien de filiation juridique (27) .
Bij gebrek aan duidelijkheid hieromtrent in de vraag specificeert het Hof dat het hier gaat « om die gevallen waar het kind slechts één enkele ouder heeft ten aanzien van wie de afstamming vaststaat, maar op duurzame wijze heeft geleefd binnen een gezin dat uit die ouder en een derde wordt gevormd, die beiden instaan voor het onderhoud ervan » (26) en oordeelt het dienaangaande dat « het ouderlijk gezag een instrument ter bescherming en socialisatie van het kind is dat moet worden toevertrouwd aan hen die bekwaam zijn deze verantwoordelijkheid op te nemen, los van het al dan niet voorhanden zijn van een juridische afstammingsband» (27)