Aux niveaux inférieurs, avec une proportion de 45,73 % de francophones contre 54,27 % de néerlandophones, il existait un important déséquilibre au troisième degré (130 francophones – 118 néerlandophones, donc une proportion de 52,42 % contre 47,58 %).
Op de lagere trappen, met een verhouding van 45,73 procent Franstaligen tot 54,27 procent Nederlandstaligen, was er een belangrijke evenwichtsverstoring op de derde trap (130 Franstaligen – 118 Nederlandstaligen, dus een verhouding van 52,42% tot 47,58% ).