Cela apparaît clairement dans l’arrêt cité dans l’affaire Essent, le point 75 établissant en outre une distinction entre cette affaire et l’affaire Preussen Elektra, pour laquelle il s’agissait réellement d’un acte juridique (sans aide d’État, d’après l’arrêt) selon lequel les fournisseurs d’électricité avaient l’obligation d’acheter l’électricité produite à partir d’énergies renouvelables dans leur zone de distribution aux prix les plus bas.
Dit blijkt ook duidelijk uit de zaak Essent zelf, aangezien in punt 75 van dat arrest die zaak ook wordt onderscheiden van de zaak PreussenElektra, waar wel een wetgevingshandeling bij betrokken was (en waarbij geconstateerd werd dat er desondanks geen sprake van staatssteun was) op grond waarvan elektriciteitsleveranciers verplicht werden om elektriciteit die in hun regio werd geproduceerd uit hernieuwbare energiebronnen, tegen vastgestelde minimumprijzen af te nemen.