6. Lorsque, avant que ne soit prise une décision sur l’opportunité d’ouvrir une enquête externe, l’Office traite des informations laissant penser qu’il y a eu fraude, corruption ou toute autre activité illégale portant atteinte aux intérêts financiers de l’Union, il peut informer les autorités compétentes des États membres concernés et, si nécessaire, les services compétents de la Commission.
6. Wanneer het Bureau, voordat is besloten om al dan niet een extern onderzoek te openen, over aanwijzingen beschikt voor fraude, corruptie of enige andere onwettige activiteit waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad, kan het Bureau de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten, en in voorkomend geval, de bevoegde diensten van de Commissie hiervan in kennis stellen.