2. Les États membres peuvent adapter les modalités d’octroi et l’étendue des explications visées au paragraphe 1, et établir l’identité de la partie qui les fournit, en fonction du contexte dans lequel le contrat de crédit est proposé, de la personne à qui il est proposé et de la nature du crédit proposé.
2. De lidstaten kunnen de wijze waarop, en de mate waarin de in lid 1 bedoelde verklaringen worden gegeven, alsook door wie deze wordt gegeven, aanpassen aan de specifieke omstandigheden waarin de kredietovereenkomst wordt aangeboden, de persoon aan wie zij wordt aangeboden en de aard van het krediet dat wordt aangeboden.