La question préjudicielle porte sur la distinction que ferait la disposition en cause, interprétée comme il est dit en B.3.1, entre l'ONSS et les autres créanciers du débiteur bénéficiant du sursis accordé dans le cadre de la procédure de réorganisation judiciaire en ce que l'Office disposerait, par le biais de l'article 30bis précité, d'une garantie qui ne serait pas accordée aux autres créanciers, même extraordinaires.
De prejudiciële vraag heeft betrekking op het verschil in behandeling dat de in het geding zijnde bepaling, geïnterpreteerd zoals in B.3.1, zou instellen tussen de RSZ en de andere schuldeisers van een schuldenaar die de opschorting geniet die is toegekend in het kader van een procedure van gerechtelijke reorganisatie, doordat de Rijksdienst, via het voormelde artikel 30bis, over een waarborg zou beschikken die niet zou worden toegekend aan de andere schuldeisers, zelfs niet aan de buitengewone schuldeisers.