15. demande aux États membres de faire dépendre le soutien financier accordé à la biomasse non pas de la taille mais de l'efficacité de l'installation en question et d'un bilan notablement positif en matière de gaz à effet de serre, ainsi que des avantages tangibles procurés en termes d'environnement et de sûreté d'approvisionnement, conformément au principe d'additionnalité, en tenant compte du type et du montant de l'aide nécessaire pour assurer la pénétration sur le marché d'un type donné de biomasse;
15. roept de lidstaten op de financiële steun voor biomassa niet afhankelijk te maken van de grootte, maar van de efficiëntie van de desbetreffende installatie, van een duidelijk positieve emissiebalans voor broeikasgassen, alsook van de tastbare voordelen voor het milieu en de voorzieningszekerheid, overeenkomstig het additionaliteitsbeginsel, en rekening te houden met de aard en omvang van de steun die nodig is om ervoor te zorgen dat een gegeven type biomassa een aandeel in de markt verwerft;