« Art. 40 bis. — L'employeur qui occupe une travailleuse qui entame un processus de fécondation in vitro, ne peut faire un acte tendant à mettre fin unilatéralement à la relation de travail à partir du moment où il a été informé du début du processus de fécondation in vitro jusqu'à l'expiration d'un délai d'un mois prenant cours à la fin du congé postnatal, sauf pour des motifs étrangers à l'état physique résultant de la fécondation in vitro, de la grossesse ou de l'accouchement.
« Art. 40 bis. — De werkgever die een werkneemster tewerkstelt die een in vitrofertilisatie aanvat, mag geen handeling stellen die ertoe strekt eenzijdig een einde te maken aan de dienstbetrekking vanaf het ogenblik waarop hij werd ingelicht omtrent de start van het in vitrofertilisatieproces tot een maand na het einde van de postnatale rustperiode, behalve om redenen die vreemd zijn aan de lichamelijke toestand die het gevolg is van de in vitrofertilisatie, van de zwangerschap of van de bevalling.