Traduction de «bois jaune » (Français → Néerlandais) :

TERMINOLOGIE

laque de bois jaunes
geelhoutlak

bois jaune | fustic | mutier des teinturiers | tatajuba
citroenhout | cubahout | fustiek | fustiekhout | geelhout

bois jaune
geel hout

arbre à perruque | bois jaune | sumac des teinturiers | sumac fustet
fiset | fisethout | fustiek | fustiekhout | geelhout | hout vervan | pruikeboom

produit du bois [ bois ]
houtproduct [ hout | houtprodukt ]

industrie du bois [ traitement du bois ]
houtindustrie [ houtbewerking ]

ingénieur bois/ingénieure bois | ingénieure du bois | ingénieur du bois/ingénieure du bois | ingénieure bois
houtadviseur | houtadviseuse | houttechnoloog | industrieel ingenieur houttechnologie

bois aggloméré [ bois artificiel | bois reconstitué | panneau de particules ]
spaanplaat [ kunsthout | spaanderplaat ]

feu jaune-orange clignotant
oranjegeel knipperlicht

feu jaune-orange
oranjegeel licht

TRADUCTIONS EN CONTEXTE

La dureté de la croûte et sa couleur qui varie du jaune au brun sont dues à la longue période d’affinage dans des locaux appelés silter, les meules reposant sur des planches en bois à des températures naturelles, et aux opérations d’huilage et de nettoyage des meules.
De hardheid van de korst en zijn kleur, die varieert van geel tot bruin, zijn te danken aan de lange rijpingsduur in zogenaamde „silters”, waar de kaaswielen bij omgevingstemperatuur op houten planken rusten, en aan de reiniging van de kaaswielen en de olie waarmee zij worden ingesmeerd.

Fumage: le produit est fumé par exposition directe à de la fumée froide d'une température approximative de 30 °C, provenant de la combustion de bois dur, dans un fumoir traditionnel en bois ou en acier ou dans un fumoir doté d'un système de ventilation mécanique, jusqu'à l'obtention d'une couleur jaune dorée.
Roken: de kaas wordt gerookt door rechtstreekse blootstelling aan koude rook met een temperatuur van ongeveer 30 °C, in een traditionele houten of metalen rookkamer of in een rookkamer met gedwongen luchtcirculatie met rook van hardhout, totdat hij een goudgele kleur krijgt.

La partie de hêtraie de l'Asperulo-Fagetum est caractérisée par la présence, notamment, du hêtre (Fagus sylvatica), du châtaignier (Castanea sativa), du chêne (Quercus sp) et du bouleau (Betula pubescens) et des espèces telles que l'anémone des bois (Anemone nemorosa), le lamier jaune (Lamium galeabdolon), la luzule printanière (Luzula pilosa) et la méringie trinerviée (Moehringia trinervia).
Het deel van het beukenbos Asperulo-Fagetum genoemd wordt gekenmerkt door de aanwezigheid van de beuk (Fagus sylvatica), de kastanjelaar (Castanea sativa), de eik (Quercus sp) en de berk (Betula pubescens) en van de soorten zoals de bosanemoon (Anemone nemorosa), de gele dovenetel (Lamium galeabdolon), de ruige veldbies (Luzula pilosa) en de drienerfmuur (Moehringia trinervia).