La Cour estime toutefois que l'absence de droits en matière d'autorité pour un tiers qui élève un enfant conjointement avec le parent unique soumet les enfants en question à une inégalité de traitement inadmissible: « [.] cette catégorie d'enfants fait l'objet d'un traitement différent sans justification admissible» (29) Toutefois, la Cour reste prudente et s'abstient de parler de discrimination, considérant que l
a balle est dans le camp du législateur: « [.] c'est au législateur qu'il appartient de préciser sous quelle forme, à quelles conditions et selon quelle procédure l'autorité parentale pourrait, dans l'intérêt de l'enfant, être é
...[+++]tendue à d'autres personnes qui n'ont pas un lien de filiation avec lui (...) » (30) .Het Hof oordeelt dat de afwezigheid van gezagsrechten in hoofde van een derde die samen met de enige ouder de opvoeding van een kind waarneemt, evenwel een ontoelaatbare ongelijke behandeling van kinderen inhoudt : « [.] deze categorie van kinderen wordt zonder toelaatbare verantwoording verschillend behandeld» (29) . Niettemin blijft het Hof voorzichtig en gaat het niet zo ver te spreken over discriminatie omda
t het de bal in het kamp van de wetgever legt : « [.] het komt aan de wetgever toe om te preciseren in welke vorm, onder welke voorwaarden en volgens welke procedure het ouderlijk gezag, in het belang van het kind, zou kunnen word
...[+++]en uitgebreid tot andere personen die geen afstammingsband hebben met het kind » (30) .