(a bis) l'efficacité des incitations prévu
es en faveur des biocarburants produits à partir de matières premières n'utilisant pas de sols ou à partir de cultures non alimentaires, en application de l'article 3, paragraphe 4, de la directive 2009/28/CE, en indiquant notamment si l'on s'attend à ce que, dans l'ensemble de l'Union, 0,5 point de pourcentage en termes de contenu énergétique de la part de l'énergie produite à partir de sources renouvelables dans toutes les formes de transport en 2020 provienne de biocarburants produits à partir de matières premières et d'autres carburants énumérés à l'annexe IX, partie A; ( a ter) l’incidence
...[+++]de l’augmentation de la demande de biomasse sur les secteurs exploitant la biomasse; (a quater) la possibilité de définir des critères d'identification et de certification de biocarburants et de bioliquides présentant un faible risque d'induire des changements indirects dans l'affectation des sols et produits conformément aux critères de durabilité figurant dans les directives 98/70/CE et 2009/28/CE, dans le but d'adapter, le cas échéant, l'annexe V de la directive 98/70/CE et l'annexe VIII de la directive 2009/28/CE (a quinquies) les avantages et les risques économiques et environnementaux potentiels d'une production et d'une utilisation accrues de cultures spécifiquement énergétiques non alimentaires, en utilisant également les données de projets existants; (a sexies) la part relative du bioéthanol et du biogazole sur le marché de l'Union et la part de l'énergie produite à partir de sources renouvelables présente dans l'essence.(a bis) de doeltreffendheid van de stimuleringsmaatregelen voor biobrandstoffen uit grondstoffen waarvoor geen land wordt gebruikt en gewassen die geen voedselgewassen zijn overeenkomstig artikel 3, lid 4, van Richtlijn 2009/28/EG, met inbegrip van de vraag of de Unie als geheel geacht wordt 0,5 procentpunt in absolute energie-inhoud van het aandeel energie uit hernieuwbare bronnen in alle vormen van vervoer in 2020 te bereiken met biobrandstoffen die worden geproduceerd uit grondstoffen en andere brandstoffen welke zijn vermeld in bijlage IX, deel A; (a ter) de gevolgen van de to
egenomen vraag naar biomassa voor de sectoren die gebruik
...[+++]maken van biomassa; (a quater) de mogelijkheid om criteria op te stellen voor de bepaling en certificering van biobrandstoffen en vloeibare biomassa met een laag risico op indirecte verandering in het landgebruik die worden geproduceerd overeenkomstig de duurzaamheidscriteria van de Richtlijnen 98/70/EG en 2009/28/EG, teneinde, indien nodig, bijlage V bij Richtlijn 98/70/EG en bijlage VIII bij Richtlijn 2009/28/EG te actualiseren; (a quinquies) de potentiële economische en milieuvoordelen en -risico's van een hogere productie en een groter gebruik van speciaal voor energie- en niet voor voedingsdoeleinden geteelde gewassen, mede gebruikmakend van de gegevens van bestaande projecten; (a sexies) het relatieve aandeel van bio-ethanol en biodiesel op de markt van de Unie en het aandeel van energie uit hernieuwbare bronnen in benzine.