3. L'article 1, alinéa final, des lois coordonnées du 5 octobre 1948 modifié par l'article 31, § 1, de la loi du 7 juin 1989, rendu applicable aux faits dommageables survenus en temps de paix après le 25 août 1947 par l'article 4, § 1, de la loi du 9 mars 1953 re
lative aux pensions militaires, en ce qu'il est interprété en ce sens qu'il ne permet pas à la personne susceptible de bénéficier de la pension militaire d'opter entre le régime forfaitaire et le régime de réparation de droit commun, ou interprété en ce sens qu'il ne permet pas à cette personne, lorsqu'elle sollicite sans réserve ou a obtenu la réparation prévue par le régime for
...[+++]faitaire, de solliciter ensuite la réparation de son dommage ou du solde de son dommage selon les règles du droit commun, en ce qu'il s'applique de façon identique dans l'une ou l'autre de ces hypothèses tant aux militaires de carrière qu'aux miliciens, alors que les premiers bénéficient d'un statut et d'une rémunération professionnels et que les seconds ne bénéficient pas d'un tel statut et d'une telle rémunération, viole-t-il les articles 10 et 11 de la Constitution ?3. Schendt artikel 1, laatste lid, van de gecoördineerde wetten van 5 oktober 1948, gewijzigd bij artikel 31, § 1, van de wet van 7 juni 1989, op de schadelijke feiten die zich in vredestijd na 25 augustus 1947 hebben voorgedaan toepasbaar gemaakt bij artikel 4, § 1, van de wet van 9 maart
1953 betreffende de militaire pensioenen, in zoverre het in die zin wordt geïnterpreteerd dat het de persoon die een militair pensioen kan genieten niet toestaat te kiezen tussen de forfaitaire regeling en de gemeenrechtelijke vergoedingsregeling, of in die zin geïnterpreteerd dat het die persoon, wanneer hij zonder voorbehoud verzoekt om de vergoeding
...[+++] bepaald in de forfaitaire regeling of deze heeft verkregen, niet toestaat later de vergoeding te vragen voor zijn schade of het saldo van zijn schade overeenkomstig de regels van het gemeen recht, doordat het op identieke wijze van toepassing is in het ene en in het andere geval zowel op de beroepsmilitairen als op de dienstplichtigen, terwijl de eerstgenoemden een beroepsstatuut en een beroepsbezoldiging genieten en de laatstgenoemden een dergelijk statuut en een dergelijke bezoldiging niet genieten, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet ?