Au titre du sixième moyen, la requérante soutient que le Tribunal a commis une erreur de droit au point 115 de son arrêt en jugeant que le critère posé à l’article 23, paragraphe 2, point d), du règlement (UE) no 267/2012 (le critère litigieux) est conforme aux principes de l’Etat de droit et plus généralement au droit de l’Union européenne car il ne serait «pas arbitraire, ni discrétionnaire» et, au point 123 de son arrêt que «le critère litigieux limite le pouvoir d’appréciation du Conseil, en instaurant des critères objectifs, et garantit le degré de prévisibilité requis par le droit de l’Union».
Zesde middel: het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting in punt 115 van zijn arrest, door te oordelen dat het in artikel 23, lid 2, sub d, van verordening (EU) nr. 267/2012 neergel
egde criterium (het litigieuze criterium) in overeenstemming is met de beginselen van de rechtsstaat en meer in het algemeen met het Unierecht, omdat het „niet arbitrair noch discretionair” is en, in punt 123 van het arrest, door te oordelen dat „het litigieuze criterium de beoordelingsbevoegdheid van de Raad beperkt, door
objectieve criteria vast te stelle ...[+++]n, en de door het Unierecht vereiste mate van voorzienbaarheid heeft”.