Le législateur a ainsi établi un juste équilibre entre, d'une part, les droits des personnes concernées et, d'autre part, la nécessité de pouvoir constater de manière efficace les infractions à la législation en cause (arrêt n° 16/2001, B.13.7; arrêt n° 60/2002, B.3.8).
Daardoor heeft de wetgever een billijk evenwicht tot stand gebracht tussen, enerzijds, de rechten van de betrokken personen en, anderzijds, de noodzaak om op een doeltreffende manier inbreuken op de in het geding zijnde wetgeving te kunnen vaststellen (arrest nr. 16/2001, B.13.7, en arrest nr. 60/2002, B.3.8).