Il ressort aussi de ce qui précède qu'aucune des dispositions précitées n'empêchait une entreprise d'assurances, qui constatait que la CBFA gardait le silence au sujet d'une demande au sens de l'article 21octies, § 2, alinéa 2, de la loi du 9 juillet 1975 qu'elle avait introduite auprès de cet organisme public, d'adresser à ce dernier une mise en demeure en application de l'article 14, § 3, des lois coordonnées le 12 janvier 1973 avant, le cas échéant, d'introduire auprès du Conseil d'Etat un recours contre la décision de rejet de la CBFA déduite de la persistance de son silence.
Uit het voorgaande blijkt ook dat geen enkele van de voormelde bepalingen een verzekeringsonderneming die vaststelde dat de CBFA het stilzwijgen bewaarde over een verzoek in de zin van artikel 21octies, § 2, tweede lid, van de wet van 9 juli 1975, dat zij bij die overheidsinstantie had ingediend, verhinderde om aan die laatste een aanmaning te richten met toepassing van artikel 14, § 3, van de op 12 januari 1973 gecoördineerde wetten, alvorens in voorkomend geval bij de Raad van State beroep in te stellen tegen de afwijzende beslissing van de CBFA, die wordt afgeleid uit haar aanhoudende stilzwijgen.