Le juge a quo, dans l'affaire n° 5778, interroge notamment la Cour sur le point de savoir si, en conférant un effet suspensif de la prescription de l'action publique à la requête en devoirs d'instruction complémentaires que l'inculpé ou le co-inculpé a déposée à une époque où cette requête n'avait pas cet effet et où il n'était pas possible qu'elle l'ait, la disposition en cause ne porterait pas atteinte à la garantie de non-rétroactivité des dispositions législatives, sans que ceci soit justifié par une circonstance exceptionnelle ou un motif d'intérêt général.
De verwijzende rechter, in de zaak nr. 5778, vraagt het Hof met name of de in het geding zijnde bepaling, door een schorsende werking van de verjaring van de strafvordering toe te kennen aan het verzoek om bijkomende onderzoeksverrichtingen dat de verdachte of de medeverdachte heeft ingediend op een ogenblik dat dat verzoek die werking niet had en dat het niet mogelijk was dat het die zou hebben, geen afbreuk zou doen aan de waarborg van niet-retroactiviteit van de wetsbepalingen, zonder dat zulks wordt verantwoord door een uitzonderlijke omstandigheid of een reden van algemeen belang.