Étant donné que les trois syndicats monopolistiques se réclament clairement d'une obédience sociale-chrétienne, socialiste ou libérale, il est manifeste que le fait de réserver à ces trois syndicats un monopole concernant les élections sociales constitue une discrimination sur la base de convictions politiques: pourquoi un travailleur qui ne veut pas s'afficher comme démocrate chrétien, socialiste ou libéral ne pourrait-il pas participer aux élections sociales ?
Aangezien de drie vakbondsmonopolisten zich bekennen tot een duidelijke christendemocratische, socialistische en liberale politieke overtuiging is het duidelijk dat een monopolie inzake sociale verkiezingen voor deze drie vakbonden een discriminatie vormt op basis van politieke overtuiging : waarom zou een werknemer, die zich niet wil bekennen als christendemocraat, socialist of liberaal, niet mogen deelnemen aan de sociale verkiezingen ?