Les personnes morales qui, comme en l'espèce, exercent une action qui correspond à un de leurs buts statutaires afin de faire cesser des traitements inhumains et dégradants au sens de l'article 3 de la Convention européenne des droits de l'homme et qui est jugée irrecevable parce qu'elle ne porte pas sur l'existence de la personne morale, ses biens patrimoniaux ou ses droits moraux se trouvent dès lors discriminées par rapport aux associations visées en B.10 : les unes et les autres invoquent en effet un intérêt collectif lié à la protection des libertés fondamentales.
De rechtspersonen die, zoals te dezen, een vordering instellen die overeenstemt met een van hun statutaire doelen, om een einde te maken aan onmenselijke en vernederende behandelingen in de zin van artikel 3 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, die onontvankelijk wordt verklaard omdat zij geen betrekking heeft op het bestaan van de rechtspersoon, de vermogensgoederen of de morele rechten ervan, worden derhalve gediscrimineerd ten opzichte van de verenigingen bedoeld in B.10 : beiden voeren immers een collectief belang aan dat verband houdt met de bescherming van de fundamentele vrijheden.