Cette distinction trouvait sa justification dans le fait que, pour les premières, la présomption d'intérêt de plein droit correspondait à une obligation internationale découlant de la Convention d'Aarhus et de directives européennes (11) .
Dat onderscheid was gerechtvaardigd door het feit dat het vermoeden van belang van rechtswege voor de eerstgenoemde verenigingen overeenstemde met een internationale verplichting voortvloeiend uit het Verdrag van Aarhus en uit Europese richtlijnen (11) .