Art. 3. § 1. Les ouvriers licenciés, excepté pour motif grave, visés à l'article 2, § 1, qui ont atteint l'âge de 58 ans au moment de la cessation de leur contrat de travail et dans la période du 1 janvier 2014 au 31 décembre 2014 inclus, qui peuvent à ce moment justifier d'un passé professionnel en tant que salarié d'au moins 38 années et qui obtiennent le droit à des indemnités de chômage légales, reçoivent une indemnité complémentaire comme visé à l'article 6, à charge du "Fonds de sécurité d'existence de la préparation du lin".
Art. 3. § 1. De ontslagen werklieden, bedoeld in artikel 2, § 1, behalve om dringende reden, die op het ogenblik van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst en tijdens de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014 58 jaar of ouder zijn en die op dat ogenblik 38 jaar beroepsverleden als loontrekkende kunnen rechtvaardigen en die gedurende deze periode recht verkrijgen op wettelijke werkloosheidsvergoedingen, ontvangen een aanvullende vergoeding, zoals bedoeld in artikel 6, ten laste van het "Fonds voor bestaanszekerheid voor de vlasbereiding".