11. souligne que l'autorité budgétaire doit, chaque année, avoir une idée claire du degré effectif de réalisation des principaux objectifs de l'Union, sur la base, premièrement, d'une évaluation de ses principaux programmes et, deuxièmement, d'une évaluation transversale des fiches de programme relatives aux dépenses opérationnelles , afin de déterminer dans quelle mesure les programmes ont permis d'atteindre les objectifs de la stratégie «Europe 2020»;
11. wijst erop dat de begrotingsautoriteit ieder jaar een duidelijk beeld moet hebben van de mate waarin de belangrijkste doelstellingen van de Unie daadwerkelijk zijn verwezenlijkt, dat in eerste instantie moet worden verschaft door een evaluatie van de voornaamste financiële programma's en in tweede instantie door een horizontale evaluatie aan de hand van programmaverklaringen voor de operationele uitgaven , waarin wordt beoordeeld in hoeverre de programma's hebben bijgedragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van de Europa 2020-strategie;