Le 8 novembre 2002, la Cour de justice des Communautés européennes a estimé que les accords bilatéraux entre huit États membres et les États-Unis n'étaient pas conformes au droit communautaire, dans la mesure où leurs clauses de nationalité constituaient une violation de la liberté d'établissement (article 43 du traité CE), sachant qu'ils introduisaient une discrimination sur la base de la nationalité, tandis que certaines autres clauses portaient atteinte à la compétence externe exclusive de l'Union européenne.
Op 8 november 2002 bepaalde het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen dat de bilaterale overeenkomsten van acht lidstaten met de Verenigde Staten van Amerika niet in overeenstemming waren met het EG-recht, omdat de nationaliteitsbepalingen daarvan strijdig waren met het recht van vrije vestiging (artikel 43 van het EG-Verdrag) vanwege de discriminatie op grond van nationaliteit, en ook omdat een aantal andere bepalingen in strijd was met de exclusieve externe bevoegdheid van de EU.
