6. estime qu'en application du principe de subsidiarité, les États membres sont habilités à définir dans chaque cas, conformément à leurs us et coutumes, les caractéristiques et les missions des SSIG, qui constituent la clef de voûte du modèle social européen; est toutefois d'avis qu'il conviendrait de définir, outre les critères traditionnels d'universalité, de transparence et d'accessibilité, les modalités d'organisation qui leur sont propres;
6. meent dat het in toepassing van het subsidiariteitsbeginsel de taak van de lidstaten is om in elk concreet geval overeenkomstig hun tradities en gewoonten de specifieke kenmerken van de sociale diensten van algemeen belang vast te stellen; meent echter dat er naast de klassieke criteria als universaliteit, transparantie en toegankelijkheid, ook specifieke modaliteiten en voorwaarden voor het verrichten van deze diensten moeten worden vastgesteld;
