Avis prescrit par l'article 74 de la loi spéciale du 6 janvier 1989 Par arrêt du 3 novembre 2015 en cause de l'Etat belge contre la SA « Trimar », la SA « Mediterranean Shipping Company Belgium »,
la société de droit allemand « Hamburg Südamerikanische Dampfschifffahrts-Gesellschaft KG » et la SA « Boeckmans België » et vice versa, dont l'expédition est parvenue au greffe de la Cour le 10 novembre 2015, la Cour de cassation a posé la question préjudicielle suivante : « Les
articles 162bis du Code d'instruction criminelle et 283 de la
...[+++]LGDA, pris isolément ou lus en combinaison avec les articles 2, 569, 32°, 1017, 1018 et 1022 du Code judiciaire, violent-ils les articles 10 et 11 de la Constitution coordonnée en ce que, sans la moindre justification raisonnable, l'Etat belge qui succombe ne peut être condamné par le juge pénal qui, en vertu de l'article 283 de la LGDA, connaît de l'action fiscale, au paiement, au citoyen, de l'indemnité de procédure prévue par l'article 1022 du Code judiciaire, alors qu'il peut l'être lorsque la même contestation relative à l'application d'une loi d'impôt est tranchée devant le tribunal civil conformément aux articles 569, 32°, 1017 et 1018 du Code judiciaire ?Bericht voorgeschreven bij a
rtikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 Bij arrest van 3 november 2015 in zake de Belgische Staat tegen de nv « Trimar », de nv « Mediterranean Shipping Company Belgium », de venootschap naar Duits recht « Hamburg Südamerikanische Dampfschifffahrts-Gesellschaft KG » en de nv « Boeckmans België » en vice versa, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 10 november 2015, heeft het Hof van Cassatie de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schenden de artikelen 162bis van het Wetboek van Strafvordering en 283 AWDA, afzonderlijk of samen gelezen met de artikelen 2, 569, 32°, 1017, 10
...[+++]18 en 1022 van het Gerechtelijk Wetboek de artikelen 10 en 11 van de Gecoördineerde Grondwet, in de mate de in het ongelijk gestelde Belgische Staat zonder enige redelijke verantwoording door de strafrechter, die krachtens artikel 283 AWDA kennis neemt van de fiscaalrechtelijke vordering, niet veroordeeld kan worden tot het betalen aan de burger van de in artikel 1022 van het Gerechtelijk Wetboek voorziene rechtsplegingsvergoeding, terwijl dit wel het geval is wanneer ditzelfde geschil betreffende de toepassing van een belastingwet voor de burgerlijke rechtbank wordt beslecht overeenkomstig de artikelen 569, 32°, 1017 en 1018 van het Gerechtelijk Wetboek ?