Les juridictions de jugement (et éventuellement les juridictions d'instruction) devront en particulier apprécier si le collaborateur de la justice a droit ou non aux avantages promis, d'une part, et si les dépositions faites par le collaborateur de la justice en échange de certains avantages sont suffisamment fiables pour servir de moyens de preuve, d'autre part.
In het bijzonder zullen de vonnisgerechten (en gebeurlijk de onderzoeksgerechten) moeten beoordelen of de medewerker met het gerecht al dan niet recht heeft op de toegezegde voordelen, enerzijds, en of de in ruil voor bepaalde voordelen door de medewerker met het gerecht afgelegde verklaringen voldoende betrouwbaar zijn om als bewijsmiddel te dienen, anderzijds.