Dans le trente et unième moyen, les parties requérantes font valoir que l'article 15bis de la loi du 26 mars 2003, modifié par l'article 12 de la loi du 11 février 2014 (II), viole l'article 22
de la Constitution, combiné ou non avec l'article 8 de la Convention européenne des droits de l'homme, au détriment de la personne qui fait l'objet d'une demande visée par la disposition attaquée, premièrement en ce que l'OCSC peut demander des données financières à tous les organismes et personnes visés à l'article 2 de la loi du 11 janvier 1993, si les informations reçues du fonctionnaire du Service public fédéral Finances sont insuffisantes ou
...[+++]s'il existe des indices dont il ressort que le condamné tente de se soustraire à l'exécution de la décision judiciaire de confiscation et, deuxièmement, en ce que l'OCSC peut demander que les organismes et personnes visés à l'article 2 de la loi du 11 janvier 1993 ne se dessaisissent plus des créances et obligations liées aux comptes bancaires, coffres bancaires ou instruments financiers dont le condamné est le titulaire, le mandataire ou le bénéficiaire final, pendant une période qui ne peut excéder cinq jours ouvrables.In het eenendertigste middel voeren de verzoekende partijen aan dat artikel 15bis van de wet van 26 maart 2003, zoals gewijzigd bij artikel 12 van de wet van 11 februari 2014 (II), een schending inhoudt van arti
kel 22 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, ten aanzien van de persoon die het voorwerp is van een in de bestreden bepaling bedoeld verzoek, doordat, ten eerste, het COIV financiële gegevens kan opvragen bij alle ondernemingen en personen opgesomd in artikel 2 van de wet van 11 januari 1993, indien de informatie ontvangen van de ambtenaar van de Feder
...[+++]ale Overheidsdienst Financiën ontoereikend is of indien er aanwijzingen zijn waaruit blijkt dat de veroordeelde zich tracht te onttrekken aan de tenuitvoerlegging van de rechterlijke beslissing tot verbeurdverklaring en, ten tweede, het COIV kan vorderen dat de ondernemingen en personen bedoeld in artikel 2 van de wet van 11 januari 1993 de tegoeden en verbintenissen die verbonden zijn aan de bankrekeningen, bankkluizen of financiële instrumenten waarvan de veroordeelde houder, gevolmachtigd of uiteindelijk gerechtigde is, niet meer uit handen mogen geven gedurende een periode die niet langer is dan vijf werkdagen.