Lors des travaux préparatoires à l'élaboration de la loi du 11 avril 2003, la Communauté juive a estimé que le nombre de personnes concernées serait : 1500 orphelins de personnes déportées pour raisons raciales qui n'ont, en règle générale, pas pu obtenir les mêmes avantages que les orphelins de prisonniers politiques parce que, ni leurs parents ni eux-mêmes, ne remplissaient les conditions de nationalité exigées par les lois coordonnées sur les pensions de réparation.
Tijdens de voorbereidende werkzaamheden voor de opmaak van de wet van 11 april 2003, heeft de Joodse Gemeenschap geraamd dat het aantal betrokken personen als volgt zou zijn : 1500 wezen van voor raciale redenen gedeporteerde personen die over het algemeen niet dezelfde voordelen bekomen hebben als de wezen van de politieke gevangenen omdat noch hun ouders, noch zijzelf, de door de samengeordende wetten voor vergoedingspensioenen geëiste nationaliteitsvoorwaarden vervulden.