Le législateur a toutefois voulu rendre « possible l'élaboration d'un compromis raisonnable et équilibré entre, d'une part, la nécessité de donner une interprétation légale de la notion de travail à temps partiel et, d'autre part, [la nécessité] de respecter le besoin d'une certaine flexibilité du temps de travail » (Doc. parl., Chambre, 1989-1990, n° 975/10, pp. 64 et 65).
De wetgever heeft echter ernaar gestreefd « een redelijk en evenwichtig compromis [te bereiken] tussen enerzijds de noodzaak een wettelijke interpretatie te geven van het begrip deeltijdse arbeid en, anderzijds, de noodzaak om een bepaalde flexibiliteit van de arbeidstijd in acht te nemen » (Parl. St., Kamer, 1989-1990, nr. 975/10, pp. 64 en 65).