J. considérant que, dans un marché intérieur achevé, aucune distorsion artificielle ne devrait influencer les décisions d'investissement ni influer sur le choix du lieu d'implantation des entreprises; que, toutefois, la mondialisation, la numérisation et la libre circulation des capitaux créent l
es conditions d'une concurrence fiscale plus farouche entre les États membres, ainsi qu'avec les pays tiers, afin d'attirer les investissements et les entreprises; qu'il importe d'attirer les entreprises en Europe et de les inciter à y rester, mais que de telles initiatives ne devraient pas prendre la forme de régimes fiscaux potentiellement do
...[+++]mmageables qui visent en priorité à encourager les investissements et à attirer de nouvelles activités économiques, soit en réaction à des mesures similaires mises en place dans des pays voisins, soit dans l'intention de corriger certains aspects considérés comme des déséquilibres préexistants entre les États membres liés à leur richesse relative, à leur taille ou à leur situation périphérique; que, du reste, il semble exister, dans certains pays, une corrélation entre régimes d'impôt sur les sociétés attrayants et richesse nationale élevée; que la conception optimale des régimes fiscaux dépend de nombreux facteurs et varie donc d'un pays à l'autre; qu'une concurrence fiscale dommageable entre les États membres limite le potentiel du marché unique; J. overwegende dat beslissingen over investeringen en de vestigingsplaats van ondernemingen binnen een voltooide interne markt niet aan kunstmatige verstorende invloeden onderhevig mogen zijn; overwegende dat de mondialisering, de digitalisering en het vrije verkeer van kapitaal echter de voo
rwaarden creëren voor sterkere belastingconcurrentie tussen de lidstaten, alsook met derde landen, met als doel investeringen en ondernemingen aan te trekken; overwegende dat het van belang is ondernemingen in Europa te houden en aan te trekken, maar dat dit niet de vorm mag aannemen van potentieel schadelijke belastingregelingen die er in de eerst
...[+++]e plaats op gericht zijn investeringen te bevorderen en extra economische activiteiten aan te trekken in reactie op soortgelijke maatregelen in buurlanden of die bedoeld zijn ter correctie van wat wordt gezien als reeds bestaande onevenwichtigheden tussen de lidstaten wat relatieve rijkdom, grootte of perifere ligging betreft; overwegende dat er trouwens in bepaalde rechtsgebieden een correlatie lijkt te zijn tussen aantrekkelijke vennootschapsbelastingstelsels en een grote nationale rijkdom; overwegende dat het optimale ontwerp van belastingstelsels van tal van factoren afhangt en bijgevolg verschilt van land tot land; overwegende dat schadelijke belastingconcurrentie tussen de lidstaten het potentieel van de interne markt beperkt; 
