En ce qui concerne le régime disciplinaire, le législateur a pu considérer que les conseillers sociaux et les conseillers à la cour du travail devaient être soumis à la même discipline et qu
e la même procédure devait être appliquée, sans distinction, à « ceux qui manquent aux devoirs de leur charge, ou qui par le
ur conduite portent atteinte à la dignité de son caractère » et à ceux « qui négligent les tâches de leur ch
arge et qui portent ainsi atteinte ...[+++]au bon fonctionnement de la justice ou à la confiance dans l'institution » (articles 404, 410, § 1, 1°, 412, § 2, 1°, et 415, §§ 2 et 3, du Code judiciaire).
Ten aanzien van de tuchtregeling vermocht de wetgever ervan uit te gaan dat de raadsheren in sociale zaken en de raadsheren in het arbeidshof aan dezelfde tuchtregeling moesten worden onderworpen en dat dezelfde procedure zonder onderscheid moest worden toegepast op « diegenen die hun ambtsplichten verzuimen of door hun gedrag afbreuk doen aan de waardigheid van hun ambt » en op diegenen « die de taken van hun ambt verwaarlozen en zodoende afbreuk doen aan de goede werking van de justitie of aan het vertrouwen in die instelling » (artikelen 404, 410, § 1, 1°, 412, § 2, 1°, en 415, §§ 2 en 3, van het Gerechtelijk Wetboek).