6. prend acte de la position de la Commission selon laquelle la mise en place des agences de régulation, laquelle doit être dans chaque cas réalisée en collaboration avec le Parlement, est une expression de la coopération entre les États membres, et note que le fonctionnement de ces agences réside par ailleurs dans l'interopérabilité et l'exercice de compétences qui, si elles étaient exclusivement conférées aux institutions de l'Union, se heurteraient à des objections concernant la centralisation;
6. neemt kennis van het standpunt van de Commissie volgens hetwelk de oprichting van regelgevende agentschappen, die soms plaatsvindt in samenwerking met het Parlement, een vorm van samenwerking tussen de lidstaten is en dat het functioneren van dergelijke agentschappen bestaat in de interoperabiliteit en de uitoefening van bevoegdheden, die, wanneer zij uitsluitend aan de instellingen van de EU zouden worden verleend, aanleiding zouden geven tot bezwaren in verband met centralisatie;