Devoir de discrétion Art. 29. § 1. Le Président, le Président suppléant, les membres et le personnel du secrétariat de la Commission ainsi que les experts sont tenus au devoir de discrétion en relation avec les faits, actes et renseignements dont ils ont eu connaissance au cours des travaux de la Commission.
Geheimhoudingsplicht Art. 29. § 1. De Voorzitter, de plaatsvervangende Voorzitter, de leden en het personeel van het secretariaat van de Commissie en de experten zijn tot geheimhouding verplicht in verband met de feiten, daden en inlichtingen waarvan ze kennis genomen hebben tijdens de werkzaamheden van de Commissie.